De overheid moet zich bij al haar handelen en besluiten houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een aantal daarvan staat in de Algemene wet bestuursrecht , andere gelden als regels van ongeschreven recht. De rechter toetst overheidsbesluiten aan deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
- Zorgvuldigheidsbeginsel. De overheid moet een besluit zorgvuldig voorbereiden en nemen: correcte behandeling van de burger, zorgvuldig onderzoek naar de feiten en belangen, procedure goed volgen en deugdelijke besluitvorming.
- Gelijkheidsbeginsel. De overheid moet gelijke gevallen op gelijke wijze behandelen.
- Vertrouwensbeginsel. Wie op goede gronden -bijvoorbeeld na een duidelijke toezegging- erop mag vertrouwen dat de overheid een bepaald besluit neemt, heeft daar ook recht op.
- Motiveringsbeginsel. De overheid moet zijn besluiten goed motiveren : de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn.
- Rechtszekerheidsbeginsel. De overheid moet zijn besluiten zó formuleren dat de burger precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van hem verlangt. Bovendien moet de overheid de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen.
- Evenredigheidsbeginsel. De overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen van een overheidsbesluit voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van het besluit.
- Verbod van détournement de pouvoir. De overheid mag een wettelijke bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel waarvoor die bevoegdheid gegeven is.
- Verbod van détournement de procedure. De overheid mag voor een besluit niet de verkeerde procedure volgen.
- Fair-play-beginsel. De overheid moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen.