- 0. Nul op het rekest krijgen (zijn zin niet krijgen)
- ½. Beter ten halve gekeerd dan te hele gedwaald (tijdig tot inkeer komen)
- 1.Eén rotte appel in de mand maakt al het gave te schand
- 1½. Anderhalve man en een paardenkop (weinig mensen)
- 2. Twee grote meesters kunnen hun rijk niet delen
- 1/2. Die één kruis ontloopt, ontmoet er twee
- 1/3. Eén vastendag maakt drie gulzige maaltijden
- 1/2/3. Geheim van één weet God alleen, geheim van twee wordt licht gemeen, geheim van drie weet iedereen
- 4. Geef goedkoop, en gij zult zoveel verkopen als vier
- 5. Ze niet alle vijf (volgens sommige woordenboeken: alle zeven) op een rijtje hebben
- 6. Dat sluit als zes vingers in een handschoen
- 7. Zeven is een galg vol
- 8. Geen praatje zo groot, of het bloedt in acht dagen dood
- 9. Een kat met negen staarten (=gesel waarmee vroeger matrozen gestraft werden)
- 10. Men moet een dubbeltje tien keer omdraaien voor men het uitgeeft
- 11. Op zijn elfendertigst (=langzaam)
- 12/13. Twaalf ambachten, dertien ongelukken (iemand die veel ontslagen wordt of niet echt kan bepalen wat
hij wil worden). - 60. Ben je nou helemaal zestig ? (ben je niet wijs ?)
- 100. In het honderd lopen (verkeerd gaan)
Bron: Corriejanne Timmers, Taalkalender, 1998 en Steemers.